Veel mensen vragen ons hoe Granny’s Finest gestart is en -ere wie ere toekomt- dat is de verdienste van Niek van Hengel en Jip Pulles. Zij koppelden jonge ontwerpers aan breiende oma’s. En de exclusieve mutsen en sjaals werden nog verkocht ook. Van de opbrengst gingen ze samen uit. Hier een terugblik naar de begintijd aan de hand van een artikel in TROUW.
Rotterdam is koud en glad, dus het is geen doorsnee middag in woonzorgcentrum Laurens. Normaal zitten er wel twintig dames in het zaaltje, nu hebben alleen de vitaalste zestigers en zeventigers zich buiten gewaagd.
Niek van Hengel (27) heeft een grote koffer meegesleept naar de breiclub. In het openbaar vervoer: van de winkel in de Karel Doormanstraat naar Ommoord. Tussen de pakketjes wol, naalden en patronen steekt verantwoorde chocola. Iets lekkers hoort erbij, lacht Van Hengel. “Ik heb ook wel eens ouwewijvenkoeken meegebracht, vond ik wel zo toepasselijk.”
De wol lijkt bijzaak. Hier wordt vooral gekletst. Ook over de irritante traagheid van internet explorer en de fantastische mogelijkheden van 3d printers. “We zijn met z’n allen naar de designweek in Eindhoven geweest”, verklaart Greet Jonker haar kennis van zaken.
De vrouwen komen hier vooral voor de gezelligheid, breien doen ze thuis. Dat is beter, want door het gepraat gaan ze regelmatig de fout in. “Dan heb je ineens 34 in plaats van 36 steken op je naald”, verduidelijkt Joke Muilenburg. Jonker: “Eén sjaal heb ik drie keer moeten uithalen.”
De eerste aanzet tot Granny’s Finest gaf een dame in een verzorgingshuis. Niek van Hengel zag haar als hij op bezoek was bij zijn opa. Altijd aan het breien. “Ze vertelde dat ze het vooral deed om bezig te blijven. Er was niemand aan wie ze het breiwerk kon geven.”
Tegelijk kwam het originele handwerk terug in de mode. “Er is steeds meer behoefte aan ambachtelijke en pure kleding. Ik denk niet dat het een trend is. Dit houdt wel even stand. Kijk maar in de Kunsthal, naar de gebreide ontwerpen van Gaultier.”
Jip Pulles (31), met wie Niek een opleiding bestuurskunde en management heeft gedaan, schreef een ondernemingsplan. Breiclubs kunnen het groeiend aantal ouderen uit hun isolement halen. Voor jonge ontwerpers is het een mogelijkheid om producten te verkopen en hun naam te vestigen. Van Hengel: “Al bij een eerste ondernemerswedstrijd werd ons idee sympathiek ontvangen. Maar er werd wel bij gezegd dat we het eerst concreet moesten maken.”
Dat is inmiddels behoorlijk gelukt. Mede dankzij de Aardig Onderweg stadsprijs van openbaar vervoerder RET (10.000 euro) is er een hippe winkel, met een grote houten tafel in het midden en houten kasten gevuld met breiwerk. Als stichting coördineert Granny’s Finest nu zes groepen, verdeeld over Rotterdam. Bijna honderd vrouwen zitten daar wekelijks te breien.
Van sociaal isolement heeft Loes Vlot nog geen last. Ze breit mee in Ommoord, maar als vaste vrijwilliger van het Laurens, samen met haar man Aad, verzorgt ze ook de koffie. “Op zich hebben wij nog genoeg te doen”, zegt ze, “maar het is leuk om andere mensen te ontmoeten.” Toch ziet Greet Jonker wel degelijk dat er veel vrienden wegvallen. “Hoe ouder je wordt, hoe kleiner de kring.”
Het Laurens gaf meteen een zaaltje. Geen van de oma’s woont hier, maar Ommoord is een grijze wijk. “Het verzorgingshuis is al gericht op de buurt”, zegt Niek van Hengel. “Mensen kunnen hier naar de kapper, een maaltijd mee-eten of meedoen aan activiteiten.” De zorgcentra wisten de eerste deelnemers te strikken, daarna kwamen er vanzelf meer.
Het breiwerk varieert van handschoenen tot meterslange sjaals. Die laatste kosten een paar weken, eenvoudige hoofdbanden vragen een paar uur. “Dat kan iedereen”, zegt Loes Vlot, die het breien pas weer heeft opgepikt.” ‘s Middags bij de thee, ‘s avond nog even tijdens het nieuws en dan is ie klaar.”
Joke Muilenburg heeft als coupeuse complete trouwjurken in elkaar gezet, ze denkt dus graag mee over de patronen. De jonge ontwerpsters, vaak vers van de academie, zijn volgens haar ‘niet bepaald naaldkunstenaars’. “Soms moet je een patroon eerst kloppend maken. Niet iedereen houdt ervan om dat uit te zoeken, maar ik vind het heerlijk.”
Greet Jonker snapt wel waarom jongeren niet kunnen breien. Scholen doen al jaren niet meer aan handwerkles. Er zijn ook te veel andere hobby’s. “Wij zijn niet anders gewend. Als ik vroeger niets zat te doen, zei mijn moeder: ga maar sokken stoppen. En ik moet nog steeds bezig blijven. Als ik geen zin heb om te stofzuigen, ga ik breien.”
De producten zijn prijzig. Goedkoopst is de stropdas van 25 euro. Een col kan 55 tot 110 euro kosten, sjaals zijn er voor 65, maar ook voor 220 euro. Serieuze bedragen, erkent Niek, maar wol is kostbaar. “En je moet het natuurlijk niet vergelijken met machinewerk van H&M. Wij bieden mooie kwaliteit biologische wol en het is allemaal handwerk.”
Hij wijst naar het bruine vestje in wording van Greet Jonker. “Fair Trade uit Peru. En dat is de natuurlijke kleur, niet geverfd.” Wol uit de buurt is volgens hem geen optie. Schapen uit koude en regenachtige landen hebben een dikkere en dus stuggere vacht. “Nederlandse schapenwol kriebelt, deze wol komt van alpaca’s.”
De oma’s zijn blij dat ze met deze dure wol aan de slag kunnen. Maar ondertussen blijft het liefdewerk: ze krijgen niet betaald. Van Hengel wil daar nog wel een discussie over aan. “Ze worden misschien niet betaald in harde euro’s, maar dat is ook niet direct wat een vrouw van 93 nodig heeft. De nadruk ligt bij ons op het sociale. Dat we leuke dingen kunnen doen. Niemand moet zich verplicht voelen. ”
Greet Jonker: “Voor ons is het gezellig. En we krijgen er compleet verzorgde uitstapjes voor terug . Pas zijn we een hele dag uit geweest, met de splashboot naar de SS Rotterdam, en later een concert in De Doelen.”
En de senioren delen in het succes. Een kaartje aan het breiwerk leidt de koper naar de website. Een klik op de juiste oma en die krijgt een kaart thuisgestuurd. Nan Weenink Olden was eerst behoorlijk cynisch over die actie. “Maar ik kreeg achter elkaar kaarten. Dank voor het breien staat er dan op. Iemand vond mijn sjaal allemachtig prachtig!”
Terwijl hij met google analytics het aantal bezoekers van zijn website checkt, praat Van Hengel al over uitbreiding naar Utrecht, Den Haag en Amsterdam. En over ‘internationale schaalbaarheid’. Nederland is een klein land en vergrijzing speelt overal. “Het is gezond om na te denken over een zakelijker benadering, maar het moet wel kleinschalig blijven”, benadrukt hij. “Als mensen financieel afhankelijk worden en commercie de overhand krijgt, dan ontstaan scheve verhoudingen.”
Tegen elkaar opbieden wie het meeste heeft gebreid doen de oma’s heus wel, weet hij. “Maar de druk moet niet van ons komen.”
Wie, wat, waar?
Bij Granny’s Finest zijn vooral spullen te vinden in natuurlijke kleuren, vaak gebreid met grove naalden en voorzien van dikke kabels. De namen van de oma’s zijn niet alleen terug te vinden op de website (www.grannysfinest.co) maar ook het breiwerk zelf. Zo is er een speciale Trapmansteek en kun je een hoofdband kopen genaamd Babs of muts Nel.
De winkel van Granny’s Finest is te vinden aan de Karel Doorman-straat 320 in Rotterdam. Verder liggen de sjaals, mutsen en cols bij Project Suitcase in Amsterdam (Prinsengracht), bij Oele Mode in Den Haag (Frederik Hendriklaan) en bij de Utrechtse Puha Shop (Hardebollenstraat)
Overigens staat op deze site, bij de blogs, een heel leuk filmpje over de Rotterdamse Loes Veenstra. Niet een van de granny’s maar wel een vrouw die kan breien als de beste. De 500 truien die zij maakte, zijn geportretteerd in een boek van Christien Meindertsma: ‘Het Verzameld breiwerk van Loes Veenstra uit de 2e Carnissestraat’. Het filmpje toont een flashmob die voor Veenstra is georganiseerd.
Grote belangstelling voor duurzame kleding, maar de kopers moeten nog wel zoeken
Het aantal ontwerpers bij Granny’s Finest verschilt per collectie. De afgelopen winter waren het er drie. Jonge vrouwen die zichzelf hadden aangemeld. Ook Charlotte Kan is gewoon de winkel binnengelopen. En nu probeert ze elke vrijdag bij de breiclub te zijn.
Kan is in 2007 afgestudeerd aan de Willem de Kooning Academie in Rotterdam en kan inmiddels rondkomen van haar ontwerpen. “Mensen weten me te vinden.”
Haar kleding is vrouwelijk. Draagbaar, benadrukt ze. “Zonder toeters en bellen. Ik ontwerp niet voor de catwalk. Ik vraag me altijd af of ik het zelf zou willen dragen. ”
Ze maakt alles zelf, van duurzame materialen. Een paar jaar terug bedacht ze het concept Play&Pose: ze stuurt een kledingstuk op naar modebloggers. Die stylen het vervolgens op hun eigen manier en zetten zichzelf ermee op de foto. Vandaar dat de Granny’s haar aanspreken. “Heel mooi dat het werk van deze vrouwen een plek vindt bij een ander.”
Kan ziet dat er grote belangstelling is voor duurzame kleding, voor eerlijk en ambachtelijk werk. “Maar de stap om het te kopen staat nog los van het idee. Je moet er nog te veel naar op zoek. De Bijenkorf heeft Pure, C&A verkoopt biokatoen, maar als je gedachteloos koopt, is de kans groot dat een kledingstuk niet duurzaam is. Voor je het weet, sta je weer buiten met een goedkope broek.” Maar áls mensen eenmaal bewust kopen, dan blijven ze erbij, verwacht de ontwerpster.
Gebreide kleding past goed bij haar collectie, maar zelf een vest of trui afleveren, is nog een stap te ver. Haar ontwerpen liggen ook nog niet in de winkel. Op het moment zit Kan nog in de ideeënfase, ze breit pas sinds december. Ter illustratie doet ze een eigen haarband om, met een draai in het midden. Eenmaal op haar hoofd, krult de rand mooi om. “Ik kan zoiets op papier niet verzinnen, dus dat zit ik dan uit te proberen. En als ik het met mijn korte ervaring niet kan, dan overleg ik met de eh… dames.” Ze lacht. “Meiden, wilde ik bijna zeggen.”